Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Archief van het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche en Duinen te Petten

1555 - 1921

Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen Geschiedenis van het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche Algemeen Het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche heeft reeds in de vorige eeuw uitgebreid de aandacht van historici getrokken. Zie Huet (A.), De Zeeweringen aan den Hondsbossche en bij Petten (Amsterdam 1866); Faber (J.G.A.), De Hondsbossche en Duinen tot Petten (Purmerend 1869), zie archief Hondsbossche (Hdb) inv. nrs. 844, 845; Iets over het Hoogheemraadschap van den Hondsbossche en Duinen tot Petten [door P. van Akerlaken] (Hoorn 1856), zie archief Hdb inv. nr. 841; Vries Az. (G. de), 'Het Hoogheemraadschap van den Hondsbossche en Duinen tot Petten; oorsprong en geschiedenis van de inrigting des bestuurs', Nieuwe bijdragen voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving , deel V, stuk 3 (1855) pp. 401-485; idem, 'Nieuwe bijdrage tot de geschiedenis van de Hondsbossche en Duinen tot Petten', Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen , afd. Letterkunde, dl. XII (1869) pp. 337-420; idem, 'De Rijndijk in de duinen te Petten', Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen , afd. Letterkunde, "3e" reeks, dl. 3 (1887) pp. 7-35. Bij verwijzingen naar pagina's in de twee eerstgenoemde werken van De Vries is hieronder steeds de nummering van overdrukken aangehouden. Daarnaast publiceerde het hoogheemraadschap zelf in 1857 een door dijkgraaf Kluppel samengestelde bronnenuitgave, de Verzameling van stukken betrekkelijk den Hondsbossche . Naderhand verscheen een Nalezing op dit werk, eveneens door Kluppel, en tenslotte in 1881 nog een Vervolg op de Nalezing, verzorgd door de eminente waterschapshistoricus G. de Vries Az. .. Kluppel (J.A.), ed., Verzameling van stukken betrekkelijk den Hondsbossche en Duinen tot Petten, de Sluizen daartoe behoorende en de Dijken daarmede in verband staande 1388-1598 (Alkmaar 1857); idem, ed., Nalezing tot de verzameling van stukken, van 1388 tot 1598, betrekkelijk het hoog-heemraadschap van den Hondsbossche en Duinen tot Petten, bijeengebragt door den dijkgraaf Mr. J.A. Kluppel (Alkmaar [1862]), [G. de Vries Az.], ed., Vervolg op de nalezing tot de Verzameling van stukken van 1388 tot 1598, betrekkelijk het Hoog-Heemraadschap van den Hondsbossche en Duinen tot Petten bijeengebracht door den Dijkgraaf Mr. J.A. Kluppel (Alkmaar 1881), zie archief Hdb inv. nrs. 842, 843, 846. De belangstelling voor de geschiedenis van het hoogheemraadschap nam na het verschijnen van de laatstgenoemde uitgave sterk af. .. Dit wil niet zeggen dat er niets meer verscheen. Dijkgraaf A.F. Kamp wijdde in de oorlogsjaren in twee toespraken aan de algemene vergadering van het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier flink uit over facetten uit de geschiedenis van het hoogheemraadschap, zie zijn 'Van Foreest, Conrad en de Hondsbossche', Waterschapsblad van Noordhollands Noorderkwartier "2e" afd. nr. 1 (1942) pp. 13-45 en 'Mr. Jan Andries Kluppel; Dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van den Hondsbossche en Duinen tot Petten', Waterschapsblad van Noordhollands Noorderkwartier "2e" afd. nr. 1 (1943) pp. 9-40. Verder zijn van belang Brouwer (J.A.), 'Iets over de bouw der Hondsbossche sluis te Zaandam en de daarbij verkregen vrijdom van schutgeld, De Zaende 4 (1949) pp. 225-248 en Boltje (W.G.), 'De Hondsbossche zeewering door de eeuwen heen' en idem, 'De Hondsbossche Zeewering onder beheer van "Noordhollands Noorderkwartier"', beide in Land en Water 14 (1970) nr. 2 resp. pp. 28-40 en 52-65. Pas aan het begin van de jaren tachtig van deze eeuw leefde de interesse weer op. In 1981 kwam J.J. Schilstra ter gelegenheid van het op deltahoogte brengen van de zeewering met een nieuwe studie over het hoogheemraadschap. .. Schilstra (J.J.), De Hondsbossche (uitgave Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier, 1981). In het- zelfde jaar werd de Kring van 'Vrienden van de Hondsbossche' opgericht. Deze Kring laat met de regelmaat van de klok nieuwe bijdragen over het hoogheemraadschap en de zeewering in al zijn facetten verschijnen. .. Tussen 1982 en 1995 bracht de kring 12 cahiers uit. De belangrijkste op het gebied van de geschiedenis van het Hoogheemraadschap komen hieronder ter sprake. Naast deze cahiers wil ik nog wijzen op Answaarden (R. van), 'De lasten van 'het Hondsbossche' in de oude jurisprudentie', Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis 1 (1992) nr. 1 pp. 59-69; Streefkerk (C.), 'Haarlem in de Hondsbossche; de rol van het stadsbestuur van Haarlem in het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche en Duinen tot Petten, ca. 1388-1873', in: H. Brokken e.a., red., Hart voor Haarlem; Liber Amicorum voor Jaap Temminck (Haarlem 1996) pp. 101-112; Bij de samenstelling van deze inleiding is dankbaar van de zojuist genoemde literatuur gebruik gemaakt. Als algemene leidraad werden de werken van G. de Vries aangehouden. De grafelijkheid en de duinen bij Petten (1422-1555) Dr. Henk Schoorl rekende in een bijdrage in de serie van de Vrienden van de Hondsbossche uit 1983 voor dat tussen het einde van de "13e" eeuw en het begin van de "16e" eeuw de Noordzeekust met circa 1000 meter afnam. Bij Petten leidde dit tot grote problemen. In 1295-1296 telde deze plaats nog drie buurten en wel van zuid naar noord Petten in Nolmerban, Petten aan het Hondsbos en Petten bij de Zijpe. Het Hondsbos was een restje van een bos langs de duinen ter lengte van 400 meter. .. Zie voor een verklaring van de naam 'Hondsbos' De Vries, 1855, p. 7; idem, 1869, pp. 7-9. Petten en het Hondsbos lagen achter een weliswaar smalle, maar toch nog voldoende sterke duinenrij. In het laatste kwart van de "14e" eeuw groeide het strand benoorden Petten in Nolmerban zelfs nog zo snel aan dat het mogelijk was er een dijk over aan te leggen naar Callantsoog. .. Schoorl (H.), De Rijndijk bij Petten en de kustontwikkeling tussen 1296-1466 , (tweede uitgave kring van 'Vrienden van de Hondsbossche', 1983) pp. 2, 4. De situatie verslechterde echter snel. Na 1388 werd de dijk naar Callantsoog verlaten. Er bleef slechts een reeks van door de wind verwaaide duinen van over. Tijdens de Sint Elizabethsvloed van 18 op 19 november 1421 sloeg de zee vernietigend toe. De duinen ter hoogte van Petten bij het Hondsbos braken door. De kerk van het buurtje stortte in en 400 mensen kwamen in het water om. Graaf Jan van Beieren greep direct in. De duinen behoorden immers tot het grafelijke domein. Het was daarom aan hem actie te ondernemen. Voor het herstel van de duinen maakte graaf Jan gebruik van de heervaart, oorspronkelijk een oproep voor het verrichten van krijgsdienst. In juni 1422 riep hij de Kennemer dorpen op om de duinenrij te herstellen. De situatie bleef desondanks zorgwekkend en gedurig toezicht was gewenst. Jan van Beieren belastte Willem van Egmond hiermee. Willem kwam in 1430 met het plan achter de zwakke duinenrij een slaperdijk te leggen. Na de nodige onderhandelingen reisden in 1432 Rijnlanders naar Petten om de nieuwe dijk te leggen, die als de Rijndijk bekend werd. De Kennemers namen het kaal maken van het duin voor de dijk op zich zodat deze door het met westenwind aanstuivende zand versterkt zou worden. .. Schoorl, 1983, p. 3; De Vries, 1887, pp. 12-14; Streefkerk, 1996, pp. 105-108. Reeds omstreeks 1440 waren de buitengedijkte duinen hier en daar alweer zover afgenomen dat de Rijndijk direct van de zee te lijden had. Dit werkte natuurlijk ongunstig op de onderhoudskosten uit. Nadat de graaf in juli 1446 nog eens een grote som ter beschikking had gesteld om de dijk te verbeteren, begon zijn rentmeester vraagtekens bij de grafelijke verplichtingen te stellen. Er waren immers geen duinen en dus ook geen domeinen meer over. Zijn opmerkingen brachten de Raad of het Hof van Holland ertoe op 16 augustus 1446 een hoorzitting te beleggen te Egmond. Naast vertegenwoordigers van de steden Haarlem, Alkmaar en Beverwijk gaven een serie kustdorpen acte de présence. Op zondag 21 augustus vond verder overleg te Den Haag plaats, terwijl enige leden van het Hof van Holland ook nog persoonlijk te Petten een inspectie uitvoerden. De rentmeester wist het tenslotte zover te brengen dat de dijk gesmaldeeld of verhoefslaagd werd. Met de acceptatie van een deel van het onderhoud door een serie dorpen was de eerste stap naar de vorming van een gemeen land van de werken bij Petten gezet. De grafelijkheid behield nog wel een aandeel, maar was nu niet langer alleen verantwoordelijk. .. De Vries, 1887, pp. 19, 20. De schikking van 1446 was eenmalig. Bij stormschade trof de grafelijkheid iedere keer weer nieuwe maatregelen. Aan het einde van de jaren zeventig van de "15e" eeuw kon men met dit ad hoc beleid niet meer verder. Het was de hoofdstad van Kennemerland, Haarlem, die de stoot gaf tot de instelling van een geregeld toezicht. In 1478 verkreeg de stad op haar verzoek een octrooi waarin het herstel van de zeewering bij Petten en de omslag van de kosten over de landen die bij doorbraak gevaar liepen werd bevolen. De burgemeesters van Haarlem kregen de bevoegdheid eventuele onwilligen tot betaling te dwingen. Een dergelijke regeling is natuurlijk zonder een of ander permanent bestuur onuitvoerbaar. In 1499 blijken er inderdaad een dijkgraaf en enige heemraden te zijn. Zij werden op advies van het Hof van Holland door de graaf benoemd. Hetzelfde gold voor de rentmeester, die belast was met de financiën. .. De Vries, 1855, pp. 15, 16, idem, 1869, pp. 9, 29, 30; vgl. met Streefkerk, 1996, p. 108. De rol van het Hof in het beheer van de werken bij Petten was met het aantreden van dijkgraaf en heemraden nog lang niet uitgespeeld. Het was het Hof van Holland dat jaarlijks dijkgraaf en heemraden samen met de prelaat en de graaf van Egmond, de heer van Assendelft en mogelijk ook nog de heer van Brederode en verder vertegenwoordigers van de steden Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik uitnodigde om naar Petten te komen. Samen met commissarissen van het Hof werden dan de werken geïnspecteerd en vastgesteld wat er het komende jaar moest gebeuren. Daarna reisde men via Alkmaar, waar de besprekingen werden afgerond, naar Den Haag om de rekening te horen. De commissarissen deden van de inspectie en beraadslagingen verslag aan het Hof. Dat gaf vervolgens bevel tot uitvoering van de werken en stelde de omslag vast. Voor dijkgraaf en heemraden restte dan de daadwerkelijke regeling van de door het Hof bepaalde werken. .. De Vries, 1855, p. 23. Het omslagplichtig gebied was in 1478 niet precies omschreven. Volgens De Vries was dit ook niet nodig omdat: "...De dijkage van het Hondsbosch en wat daartoe behoorde, als eene zaak van algemeen belang [werd] beschouwd, tenminste voor dat gedeelte van Holland, hetwelk boven het IJ gelegen is...Hieruit volgde, dat de kosten ten laste van dat gedeelte van Holland, hetwelk boven Rijnland gelegen was, konden gebragt worden" . .. Ibidem, p. 31. Dit wil niet zeggen dat daadwerkelijk heel Noord-Holland moest betalen. De baljuwschappen Waterland en de Zeevang waren vrijgesteld omdat men daar al zoveel dijken te te onderhouden had. .. De landen onder de heerlijkheid Oosthuizen waren weer wel schuldplichtig, zie G. de Vries Az., Het dijks en molenbestuur onder Holland's Noorderkwartier onder de grafelijke regeering en gedurende de Republiek (Amsterdam 1876) p. 504. Deze heerlijkheid besloeg een flink deel van de Zeevang. Verder blijkt er in 1499 een differentiatie te bestaan naar hoogste, middelste en laagste contributie voor het wel aangeslagen gebied. De landen in de hoog- gelegen duinstreek (Duinkavel), vrij van dijkonderhoud, werden met de volle omslag belast. Het land onder West- en Oostzanen, Assendelft, Wormer, Jisp, Graft, Schermer en Oosthuizen (bekend als het kavel Waterland) en in het Geestmerambacht en de Schager- en Niedorperkoggen betaalden 25% minder. Voor de landerijen in Drechterland en de Vier Noorderkoggen, belast met het onderhoud van tientallen kilometers moeilijk te houden Zuiderzeedijk, lag de contributie op slechts 50% van die in het Duinkavel. .. De Vries, 1855, pp. 27, 28. De rentmeester sloeg niet direct de landeigenaren aan. Hij stuurde slechts een aanslag naar de dorps- en stadsbesturen. Die moesten hun quotum verder zelf maar over de schuldplichtige landerijen omslaan. Bleven de plaatselijke regenten in gebreke, dan konden zij hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld. De dorpsbesturen probeerden natuurlijk op alle mogelijke manieren het morgental land of zetting waarop hun plaats werd aangeslagen te verkleinen. .. In 1539 werd de zetting nog eens door het Hof van Holland vastgesteld, zie Kluppel, 1857, nr. 115. Deze zetting bleef van kracht tot het reglement van bestuur van 1873. Problemen rezen er ook met de droogmakerijen. Zij stelden van alles in het werk om buiten het omslagplichtige gebied te blijven. Diverse droogmakerijen slaagden na eindeloze juridische procedures inderdaad in deze opzet. .. De Vries, 1855, pp. 24, 33-41, 59 e.v.; idem, 1869, pp. 40-53, 57 e.v.; Van Answaarden, 1992. In de jaren na 1506 werden de Hondsbossche lasten flink opgevoerd. Dit vloeide voort uit een besluit van het Hof van juni 1506 om af te stappen van het voortdurende wijken voor de zee. Tot dan toe had men de door de kustafname bedreigde duinreep in stand gehouden door middel van aanvulling aan de landzijde. Het Hof besloot nu echter tot actieve strandverdediging door middel van met steen en rijs gevulde hoofden. Deze hoofden werden door paalwerken met elkaar verbonden. Het aantal hoofden werd in de loop van de eerste helft van de "16e" eeuw steeds verder zuidwaarts uitgebreid omdat aan de zuidzijde van de werken steeds ontgrondingen plaatsvonden. .. Schoorl (H.), Petten en de Hondsbossche Zeewering in kaart, beeld en reconstructie, 1466-1614 (eerste uitgave van de kring van 'Vrienden van de Hondsbossche', 1982) pp. 3, 4; vgl. met Kluppel, 1857, nr. 36. De aanvoer van voor de hoofden benodigd hout en steen stelde dijkgraaf en heemraden voor grote problemen. Het bleek noodzakelijk de vaarwegen naar de zeewering ingrijpend te verbeteren. Allereerst nam men in 1531 de Rekere, een oude zeearm van Alkmaar langs de Westfriese dijk naar de Zijpe, onder handen. Het zo ontstane kanaal werd bekend als de Pettemer- of Hondsbossche vaart. .. Westenberg (J.), Kennemer dijkgeschiedenis (Amsterdam, Londen 1974) pp. 70, 71; Stadsarchief Alkmaar voor 1815 inv. nr. 2125. Ideaal was de aanvoerweg hiermee nog niet. De schepen met Vilvoordse steen voeren over de grote binnenvaartroute door het Zuiderkwartier van Holland. Bij Sparendam kwamen zij in het IJ. Dan moesten ze helemaal buitenom over de Zuiderzee naar de sluis te Edam om de binnenwateren van Holland benoorden het IJ in te kunnen komen. .. Zie voor de scheepvaartverbindingen in Holland's Noorderkwartier in de eerste helft van de "16e" eeuw Aten (D.), 'Als het gewelt comt...'; politiek en economie in Holland benoorden het IJ, 1500-1800 (Hilversum 1995) pp. 22-26. Om aan deze moeilijkheid een einde te maken riep het Hof in 1533 te Petten het bestuur van de Hondsbossche en gedeputeerden van de dorpen om de Hogedam aan het zuideinde van de Zaan in vergadering bijeen. Doel van de besprekingen was te komen tot de bouw van een nieuwe schutsluis in de genoemde dam. Op deze manier zou het Noorderkwartier een nieuwe toegangspoort vanuit het IJ krijgen, iets waar de Hondsbossche het grootste belang bij had. De voortdurende oorlogstoestand met Gelre maakte dat van de uitvoering van het plan voorlopig niets terecht kwam. Nadat in 1543 voorgoed een einde aan de Gelderse dreiging was gekomen, werd er echter vaart gemaakt. In 1544 verleende Karel V aan "die Ingelanden ende Ingeërffden contribueerende in de onderhoudenisse van de Duijnen van Petten ende Hontsbossche" een octrooi tot het leggen van een nieuwe sluis in de Hogedam. Een aantal dorpen en de stad Alkmaar betaalden mee in ruil voor vrijdom van schutgeld. De sluis kwam in het najaar van 1547 gereed. .. Brouwer, 1949, pp. 225-230; archief Hdb inv. nr. 38, 2-5-1848; inv. nr. 229; stadsarchief Alkmaar voor 1815 inv. nr. 2127. In de loop van de jaren vijftig van de "16e" eeuw maakte zich bij een flink deel van de ingelanden onvrede breed over de gang van zaken op bestuurlijk en financieel terrein. De ontevredenheid nam een dusdanige vorm aan dat er in 1553 een rekest aan Karel V werd gepresenteerd waarin hevig werd geklaagd over allerlei misstanden, ongeregeldheden en onnodige kosten. De misnoegde ingelanden verzochten daarom een verstoeling van de dijk waarbij ieder kavel een eigen dijkdeel in onderhoud kreeg. Er was een uitgewerkt plan voor de verstoeling bijgesloten. De edelen en steden wilden hier evenwel niets van weten. Zij wezen Karel uitgebreid op de risico's verbonden aan een smaldeling. Die kwamen er op neer dat: "...volgende die pretense smaldeelinge een heemraad met een schot- vanger ofte waarsman een sestendeel soude regeren, alleenlijk na sijne goedduncken...soodat consecutivelicken 't geheel land in die ...toesigt ofte slappigheijt van twee luijden staan soude..." . .. Kluppel, 1857, nr. 149. Na nadere informaties te hebben ingewonnen, kwam Karel V op 15 mei 1555 met een ordonnantie waarin een compromis tussen de wensen van de ingelanden en de bezwaren van de edelen en steden werd getroffen. .. Archief Hdb inv. nr. 123, De Vries, 1855, pp. 42-47. De ordonnantie van 1555 is ook opgenomen in Kluppel, 1857. De ordonnantie van 1555 bepaalde namelijk: dat de dijk gesmaldeeld moest worden in zes parken of perken, voor iedere kavel één. Bij de bepaling van de grootte van de parken diende rekening te worden gehouden met de bestaande verschillen tussen de kavels in de omslag. de instelling van een bestuur van een dijkgraaf en zes heemraden, uit ieder kavel een, over de zeewering. De heemraden werden gekozen door de vorst uit een door de kavels ingediende nominatie. Dijkgraaf en heemraden kregen uitgebreide bevoegdheden. Ieder jaar bepaalden zij met de gedeputeerden van de steden en de waarschappen, de door de kavels met de daadwerkelijke uitvoering van het onderhoud belaste personen, welke reparaties er nodig waren, hoeveel hout en steen men daarvoor benodigde en hoeveel er moest worden omgeslagen om de materialen en arbeidslonen te betalen. dat de waarschappen gehouden waren de materialen in te kopen en tijdig op het werk te leveren. Op de maandag na beloken pasen (de zondag na pasen) dienden zij dan in bijzijn van dijkgraaf en heemraden de werken aan te besteden. Die hielden ook toezicht op de voortgang. Als er iets mis was, waarschuwden zij de waarschap. Bleek het werk bij de afschouw toch niet in orde, dan volgde herbesteding door dijkgraaf en heemraden ten laste van de waarschap. Bij een eventuele doorbraak diende de dijk op gemeenschappelijke kosten te worden gerepareerd. dat de plaatselijke schotgaarders in de kavels de invordering van de omslag moesten doen. Zij dienden de ontvangsten in handen te stellen van de waarschappen. Die legden op hun beurt weer rekening en verantwoording af op het stadhuis van Alkmaar aan dijkgraaf, heemraden, gedeputeerden van de steden en door de plaatselijke besturen in de kavels afgevaardigde gecommitteerden. Karel ging dus weliswaar over tot een smaldeling, maar probeerde de daaraan verbonden nadelen door een scherp toezicht zoveel mogelijk te vermijden. Toch zullen de kavels niet ontevreden zijn geweest. Hun invloed op de gang van zaken werd immers sterk vergroot. Zij domineerden het dagelijks bestuur. Verder regelden hun waarschappen de inkoop van de materialen en de uitvoering van de werken. Zeer belangrijk is verder de beëindiging van de bemoeienis van het Hof van Holland. Dit wordt in de ordonnantie van 1555 in het geheel niet meer genoemd. .. Ook van vertegenwoordiging van de adel en de geestelijkheid is geen sprake meer. Desondanks stelden de graaf en prelaat van Egmond in 1561 pogingen in het werk om tot de vergadering van hoofdingelanden te worden toegelaten. Die liepen echter op niets uit (archief Hdb inv. nr. 124 fol. XIIIv., XIIII). Dijkgraaf, heemraden, waarschappen en de gecommitteerden van de steden en kavels regelden het beheer van de zeewering voortaan zonder inmenging van hogerhand. Bestuurlijke ontwikkelingen tussen 1555 en 1795 De tenuitvoerlegging van de ordonnantie van 1555 is ondanks de naspeuringen van De Vries nog steeds een vrij duistere zaak. De verstoeling heeft in ieder geval plaats gehad en ook staat vast dat de waarschappen het beheer over hun park hebben aanvaard. De regelingen van 1555 bleken echter al snel niet goed te voldoen. Er rezen bijvoorbeeld moeilijkheden met de leveranciers van de materialen die hun geld van verschillende personen moesten zien te krijgen. In 1558 werd daarom de ontvangst en betaling van steen, rijs, hout etcetera aan de in Alkmaar woonachtige waarschap Claes Adriaensz. opgedragen. Deze verzocht in 1566 of 1567 aan Filips II om ontslag. .. De Vries, 1869, p. 70, vgl. met stadsarchief Alkmaar voor 1815 inv. nr. 2131, 1566/67. Dijkgraaf, heemraden en waarschappen hadden het overigens niet altijd even gemakkelijk in deze tijd. In 1569 dienden zij een verzoek in bij Filips II om in zijn speciale bescherming te worden genomen. De reden hiervoor was dat ondermeer "aerbeyders vanden wercken vande Hontsbosche" zich niet ontzagen hen "te dreygen, hinderen ende grieff te doene, met woerde, opstekers ende blooten messen..." . Dijkgraaf Sebastiaen Craenhals was onlangs nog door twee personen zodanig beschimpt en bedreigd met een "mes ofte opsteker" dat hij zijn toevlucht in het gemenelandshuis had moeten nemen. Zelfs daar was hij niet veilig want een van de twee had " ...hem niet ontsyen...een mes inde handt opde doere te stoeten omme daer inne te geraken..." . Filips verleende op 21 oktober 1569 de gevraagde sauvegarde (archief Hdb inv. nr. 763). Zie voor meer bijzonderheden over Craenhals, die ook dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen was: Molhuysen (P.C.), Blok (P.J.), red., Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek dl. 3 (Leiden 1914) kolom 265. In 1581 blijkt voorts van een centrale inkoop van de materialen sprake te zijn. In dat jaar werd er namelijk een huishoudelijk reglement vastgesteld dat bepaalde: "...dat alle de materialen van hout, rijs, steen en anders sullen gecoft wordden bij eenen heemraet, en twee waersluijden die elcke jaers bijden hooftingelanden daer toe sullen gedeputeert wordden... " .. Archief Hdb inv. nr. 124 fol. IIIIv. . In een situatie waarbij de inkoop van de materialen centraal werd geregeld kan gemeenschappelijk onderhoud van de zeewering natuurlijk niet ver weg zijn geweest. Tegen 1630 blijken de waarschappen weliswaar nog ieder apart een rekening in te dienen van inkomsten uit de omslag en uitgaven aan arbeidslonen, materialen, helmbeplanting, verteringen etcetera, maar daarna volgde een verrekening tussen de kavels. Degene die teveel had betaald ontving dit terug van kavels die te weinig hadden bijgedragen. In 1649 zien we verder dat de hoofdingelanden als vanouds de hoogte van de omslag met onderscheid naar een hoogste, middelste en laagste contributie bepalen. Kortom, de dijk was weer gemeen. .. De Vries, 1855, pp. 47, 48; idem, 1876, pp. 141, 142, zie ook stadsarchief Alkmaar voor 1815 inv. nr. 2134.; archief Hdb inv. nr. 1 passim. In het reglement van 1581 is ook nog sprake van een rentmeester, een functionaris waarvoor in de ordonnantie van Karel V in het geheel geen plaats was ingeruimd. Aan deze functionaris werd de betaling van de materialen en de vacatiegelden opgedragen. Twee weken voordat hij rekening moest doen, diende hij alle bescheiden bij de burgemeesters van Alkmaar in te leveren. Die voerden dan een controle uit aan de hand van de door de kastelein van het gemenelandshuis aan de zeewering bijgehouden registers. .. Archief Hdb inv. nr. 124 fol. IIII-VIII. De kastelein was ambtshalve vanaf 1644 ook molenmeester in de Pettemerpolder, zie De Vries, 1876, p. 541, vgl. met archief Hdb inv. nrs. 225-226. De rentmeester groeide allengs uit tot de financiële spil van de organisatie. In 1671 is er al sprake van dat hij samen met de kastelein de rekeningen van de waarschappen samen moest nemen op één blad ter bevordering van de overzichtelijkheid. .. De Vries, 1855, pp. 47-49; idem, 1869, pp. 69-71; archief Hdb inv. nr. 145, reglement van 1671 art. 15. Tegen 1765 blijkt de rol van de waarschappen zo goed als uitgespeeld. Zij waren nog slechts belast met de invordering van de omslag van de lokale schotgaarders en stortten die dan weer in de kas van de rentmeester. Die verantwoordde alle inkomsten en uitgaven in zijn rekening. .. Archief Hdb inv. nr. 371. Bij de rekening dienden volgens de ordonnantie van 1555 gecommitteerden van de kavels aanwezig te zijn. Zij werden al spoedig als integraal onderdeel van het bestuur beschouwd. Zo ontstond een college van vierentwintig hoofdingelanden, twee uit iedere stad en twee uit ieder kavel. Hierbij moet evenwel niet uit het oog worden verloren dat de steden en de kavels de eigenlijke hoofdingelanden waren. Zij lieten zich ieder door twee personen vertegenwoordigen. Zodra de afgevaardigden rapport hadden gedaan hield hun commissie in het bestuur van de Hondsbossche op. .. De Vries, 1855, pp. 51, 52. Het opstellen van voordrachten voor de benoeming van heemraden was zoals gezegd in handen van de kavels. In de vier Westfriese kavels regelden de besturen van de Westfriese ambachten de voordracht. Deze kavels vielen namelijk samen met het Geestmerambacht, de Schager- en Niedorperkoggen, de Vier Noorderkoggen en Drechterland, die ieder verantwoordelijk waren voor het onderhoud van een deel van de Westfriese Omringdijk. .. Aten (D.), Inventaris van het archief van het ambacht van West-Friesland genaamd de Schager- en Niedorperkoggen 1487-1929 (1936) (Alkmaar 1995) pp. 4, 5, 11. In het Duinkavel en de Waterlandse dorpen kon niet van bestaande structuren gebruik gemaakt worden. Daar regelden de dorpen onderling welke plaats de voordracht voor de heemraad mocht opstellen. De benoeming van hoofdingelanden en de waarsman was ook een punt waarover onderling overleg noodzakelijk was. In het Duinkavel hield een secretaris, meestal tevens de secretaris van het heemraadschap, goed aantekening van de besluiten omtrent de roosters van de toerbeurten, de voordrachten, de lastgeving aan de afgevaardigden naar de vergaderingen etcetera. Zo ontstond een eigen archiefje. .. Archief Hdb inv. nrs. 824-830, zie ook inv. nrs. 150-151. In de tweede helft van de "17e" eeuw werd het beheer van de zeewering in een vaste routine afgehandeld volgens de in 1555 door Karel V vastgelegde data. Rond letare (de vierde vastenzondag aan het einde van maart) vond de grote vergadering van hoofdingelanden plaats. De dijkgraaf presenteerde dan een eis of petitie van de werken die naar zijn mening uitgevoerd dienden te worden. Verder besloot men over de ingekomen verzoekschriften en werd de zeewering bezichtigd. De volgende dag reisde het gezelschap af naar het stadhuis van Alkmaar ter controle van de rekeningen van de waarschappen en de rentmeester. Verder werden er bij toerbeurt gedeputeerden aangewezen voor de aanbesteding van de werken van beloken pasen (de zondag na pasen), iets wat steeds aan het einde van april werd afgehandeld. Tenslotte volgde nog de afschouw van de werken van jacobi (25 juli) aan het einde van juli of begin augustus. .. Archief Hdb inv. nr. 1 passim. Het dagelijks beheer was een zaak van dijkgraaf en heemraden. Deze traden ook als dijkgerecht op als een aannemer zijn zaakjes niet op orde had. Dijkgraaf en heemraden konden de nalatige dan voor hen dagen en eventueel overgaan tot herbesteding op dubbel gewin naar dijkrecht op kosten van de nalatige aannemer. Bij diefstal van materialen of gekrakeel in het gemenelandshuis traden dijkgraaf en heemraden eveneens als rechters op. Deze bevoegdheden werden scherp bewaakt. In 1639 brak er bijvoorbeeld een geschil uit tussen het bestuur van de Hondsbossche en de dijkgraaf van de Zijpe nadat deze het had bestaan zich te bemoeien met ongeregeldheden in het gemenelandshuis. .. Oud-rechtelijk archieven inv. nrs. 7079, 7080; archief Hdb inv. nr. 1, 18-4-1651, rekest aan de Staten van 1639; zie ook Streefkerk (C.), 'Het lijk in de dijk; strafrecht in waterstaatsaangelegenheden (in het bijzonder in Holland)', in: H.A. Diederiks, H.W. Roodenburg, red., Misdaad, zoen en straf; aspekten van de middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden (Hilversum 1991) pp. 26-36. De vergaderingen en schouwen waren een kostbare zaak. Het was namelijk gewoonte geworden vrouw en kinderen en vrienden mee te nemen naar de zeewering. De Amsterdamse regent Hans Bontemantel, die in 1653 aan de afschouw van jacobi deelnam, verhaalt bijvoorbeeld dat er wel zestig personen aan het schouwmaal aanzaten. In 1654 probeerde men hier door middel van een nieuw huishoudelijk reglement paal en perk aan te stellen. Dit reglement bepaalde nadrukkelijk: "...datter van nu voortaen geen hoofdingelanden ofte regenten eenige pleijsieren ofte uijt reijden, sal mogen doen anders als op haer luij- den eijgen costen, ende ooc geen geselschap mede...brengen..." . .. Archief Hdb inv. nr. 1, 13-5-1654, zie voor Bontemantel's beschrijving van de gang van zaken Danner e.a., 1994, p. 55. Een hoogtepunt tijdens de maaltijd was het ledigen van de hengst- of hensbeker door nieuwe bestuursleden. De beker van de Hondsbossche stond bekend als de Albrecht naar hertog Albrecht van Beieren. De fraai gegraveerde achtkantige zilveren beker kon een hele kan wijn bevatten, zie naast Danner ook Jas (J.R.), 'Tentoonstellingscatalogus', in idem, Pronk der waterschappen. Het bezit van dijkgraven en hun besturen in het Zuiderzeegebied (Enkhuizen 1992) p. 42 en Streefkerk (C.), 'Pronk der waterschappen', ibidem pp. 10-17. Verder was er rond de vergaderingen gelegenheid tot jagen. Het complete bestuur genoot namelijk het recht van vrije jacht in de duinen tot Velsen toe (archief Hdb inv. nr. 1, 9-1-1688, 26-7-1689; inv. nr. 222). Meteen maakte men een einde aan het doen van de rekening in het stadhuis van Alkmaar met bijbehorende extra onkosten. .. Ibidem, zie ook De Vries, 1855, pp. 53-55. Aangezien er nauwelijks twintig jaar later, in 1671, een nieuw huishoudelijk reglement werd vastgesteld, heeft het reglement van 1654 zeker niet aan de verwachtingen beantwoord. In 1717 werd er nogmaals een huishoudelijk reglement vastgesteld. Doel was wederom een einde te maken aan "...die excessive verteringen..., de extraordinaires depances...en andere ongeregeltheden...ter occasie van de bijeenkomsten...dagelijks gepleegt wordende..." . .. Archief Hdb inv. nr. 145, zie ook De Vries, 1876, pp. 586, 587. Naar alle waarschijnlijkheid om zich te onderscheiden van de vele kleine heemraadschapjes in Noord-Holland begonnen de heemraden zich aan het einde van de "17e" eeuw hoogheemraden te noemen. Zij maten zich in hun resoluties genomen op 5 november 1693 voor het eerst de nieuwe titel aan. Stadhouder Willem III erkende een en ander stilzwijgend in een in december 1695 te Kensington genomen besluit. Hierin sprak ook hij van een " hooghheemraadt van den Hondsbossche ende Duijnen tot Petten" . De grootmogende heren van de Staten van Holland bleken minder plooibaar. Zij bleven gewoon van heemraden spreken. De Staten protesteerden echter niet tegen het gebruik van de benaming van hoogheemraad en hoogheemraadschap. .. Archief Hdb inv. nr. 1, 5-11-1693, 17-2-1696, vgl. met De Vries, 1876, pp. 576, 577. De zeewering en overige werken tijdens de Republiek In de jaren vijftig van de "16e" eeuw bleken de na 1506 aangelegde strandhoofden niet meer te handhaven. De nadruk kwam steeds meer op de krebbingen te liggen. Zo ontstond, om de woorden van P.C. Hooft te citeren, "...een bolwerk van eyke paalen, met metale blooken gehayt, met yzer geankert, met zwaare keysteenen belast..." . .. Geciteerd bij Lambooij (H.), Stormvloeden en menselijk falen (tiende uitgave van de kring van 'Vrienden van de Hondsbossche' 1992) p. 6 Voor het onderhoud van het genoemde ijzerwerk zorgde de eigen smid van het heemraadschap. .. Archief Hdb inv. nr. 124 fol. VI. Tijdens de Allerheiligenvloed van 1570 brak het zuidelijk gedeelte van de zeewering op drie plaatsen door. Gelukkig hield de Slaperdijk het. Na deze ramp bleek terugtrekken voor de zee onvermijdelijk. Men poogde te redden wat er te redden viel door een korte inlaagdijk te leggen naar een gespaarde pluk duinen. Deze inlaag bleek echter niet te houden. Men moest nog verder terug. De in 1577 voltooide nieuwe inlaag, de Nieuwe Slaper of Dromer, lag zo'n 250 meter achter de in 1570 verlaten stelling. Aan het begin van de 17e eeuw lag deze dijk echter ook al weer direct aan zee. Hij was tot duin verstoven en werd aan de voet beschermd door uitgebreide paalwerken. .. Schoorl, 1982, pp. 1-3, 12-14; zie ook Danner e.a., 1994, p. 9. Aan het einde van de jaren dertig van de "17e" eeuw blijken de paalwerken in staat van ontbinding te verkeren. Uiteindelijk keerde men terug naar een flexibele kustverdediging zoals die voor het leggen van de eerste hoofden in zwang was. De zeewering kreeg het aanzien van een wal van zand, die men door verstuiving van het strand gecombineerd met het planten van helm en stroschuttingen zoveel mogelijk probeerde te versterken. Bleek het strand in het voorjaar te veel afgenomen en de zeewering door stormen beschadigd, dan werd deze door aanvulling aan de achterzijde teruggenomen. .. Ibidem. Naast de eigen zeewering bemoeide het heemraadschap zich al in de "16e" eeuw met de duinen aan de noordzijde voor het dorp Petten. De dorpelingen zelf waren niet of nauwelijks in staat deze duinen in goede staat te houden. In 1560 sloeg de zee een gat in het Pettemer duin. De regenten besloten daarop het dorp een aantal eiken palen te geven, echter "...sonder dat men will hebben dat het hontsbosch den naem heeft, vant selve gadt dicht te maicken" . .. Archief Hdb inv. nr. 124 fol XI. Men waakte er dus scherp voor niet met het onderhoud van deze duinen te worden opgezadeld. In de tweede helft van de "17e" eeuw schoten de Gecommitteerde Raden Petten voortdurend financieel te hulp om de duinen voor het dorp in stand te houden. De kustafname ging echter onverminderd door. In 1697 berichtten de regenten van de Hondsbossche aan de Staten van Holland dat het strand te Petten veel te smal was. De duinen moesten door middel van verstuiving naar binnen worden teruggenomen. In 1701 waarschuwden hoofdingelanden, dijkgraaf en hoogheemraden opnieuw. De zeereep voor het dorp was niet meer dan dertig voet (ca. 10 meter) breed. Er was kans dat hij bij de eerste de beste vloed doorbrak. Het water zou de Hondsbossche Zeewering dan van achter bespringen. .. Ibidem inv. nr. 1, 9-3-1701. De Gecommitteerde Raden stelden na deze klachten opnieuw fondsen voor het herstel van de duinen ter beschikking. De kastelein en de rentmeester van het Hoogheemraadschap betaalden de aannemers. Naderhand volgde er een verrekening. .. Ibidem inv. nr. 1, 9-3-1701, 20-3-1703, 22-4-1711; inv. nr. 734, zie voor de verwikkelingen rond de Pettemer Zeewering in de "16e" - "18e" eeuw ook De Vries, 1869, pp. 72-82 en Bremer (J.T.), Petten, 'Dorp aan de dijk'; vijf eeuwen (1413-1929) geschiedenis in vogelvlucht (elfde uitgave van de kring van 'Vrienden van de Hondsbossche', 1993/1994) pp. 9, 10. De bemoeienissen met het aan het zuideinde van de zeewering grenzende Kamperduin gingen veel verder. Op 24 juli 1657 besloten de Staten tot aanleg van een inlaag achter het sterk afgenomen Kamperduin ter lengte van 125 roeden (ca. 450 m). Deze dijk moest door het aanplanten van helm in combinatie met verstuiving van het voorliggende duin en strand worden versterkt. De Staten droegen de uitvoering van het werk op aan dijkgraaf en heemraden van de Hondsbossche. De kosten dienden zij over het aan de zeewering schuldplichtig gebied om te slaan. Het verdere onderhoud kwam ten laste van Schoorl en Kamp. .. De Vries, 1855, pp. 74, 75. In de kavels wilde men niet van leggen van de dijk door de Hondsbossche met bijbehorende lastenverzwaring weten. Als gevolg van de protesten gebeurde er niets. In 1659 lieten de Gecommitteerde Raden de meest noodzakelijke werken uitvoeren. Toch ontsnapte de Hondsbossche niet aan het onderhoud van het Kamperduin. In het voorjaar van 1682 riepen de Gecommitteerde Raden dijkgraaf en heemraden op voor een bespreking. De Raden probeerden het Kamperduin bij de Hondsbossche onder te brengen. De hoofdingelanden van Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen waren het met het voornemen van de Gecommitteerde Raden eens omdat het "...Camper duijn van soo grooten ongelegentheit was, dat het gantsche [Noorder]Quartier, ja het geheele Landt daar door peryckel quam te loopen..." . .. Archief Hdb inv. nr. 1, 6-2-1682. In augustus 1682 brachten de Staten het Kamperduin inderdaad onder de Hondsbossche. De kavels liepen opnieuw te hoop, maar legden zich uiteindelijk bij de extra lasten neer. .. Ibidem, 2-8-1682, 25-6-1683; De Vries, 1855, pp. 74, 75; archief Schager- en Niedorperkoggen inv. nr. 61. Naast de zeewering, de duinen voor Petten en het Kamperduin vroeg ook de Hondsbossche sluis te Zaandam voortdurend om aandacht. Na de openstelling in 1547 ontwikkelde de sluis zich tot de belangrijkste toegangspoort voor het scheepvaartverkeer op het Noorderkwartier. Dit stelde niet alleen hoge eisen aan het onderhoud, maar ook gedurig toezicht op de gang van zaken rond het schutten. Tegenover deze inspanningen stonden de niet geringe opbrengsten van de verpachting van de sluis met bijbehorende visserij. Om alles goed te kunnen regelen bezat het heemraadschap een gemenelandshuis op de Hogedam. .. Zie Brouwer, 1949, speciaal pp. 236, 237, 242, 243; archief Hdb inv. nr. 1, 25-7-1651 en de inv. nrs. 218-220, 609-614, 811-812. De jaren rond 1800: crisis aan de Hondsbossche In de loop van de "18e" eeuw verslechterde de toestand van de zeewering zienderogen. Het strand versmalde zodanig dat de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen in 1754 een prijs uitloofde voor het beste antwoord op de vragen: "1) Welke zyn de Waare Oorzaken dat het Strand by Petten en de Honds- bossen zedert eenige Jaaren zo aanmerkelyk is afgenomen? 2) Wat is het beste middel om het Strand te dier plaatse te bewaaren, 3) en te doen aanwinnen?" . .. Verhandelingen Uitgegeeven door de Hollandse Maatschappy der Weetenschappen, te Haarlem dl. II, "2e" druk (Haarlem 1758) p. 637. Er kwamen vijf inzendingen bij de Maatschappij binnen. Bekroond werd de inzending van Melchior Bolstra, landmeter van Rijnland. De snelle strandafname weet hij aan het feit dat de zeewering in de loop der tijd zo ver was teruggenomen dat oude dijkputten buitendijks waren komen te liggen. .. De putten ware ontstaan door het afgraven van klei ten behoeve van de Zeewering. Het door deze putten verzwakte strand was natuurlijk extra kwetsbaar. Als oplossing voor de problemen sloeg Bolstra een traditionele remedie voor, namelijk terugtrekken op een nieuwe stelling. Verder adviseerde hij de bouw van korte hoofden om de aangroei van het strand te bevorderen. .. Bruijn (J.G. de), Inventaris van de prijsvragen uitgegeven door de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen, 1753-1917 (Haarlem, Groningen 1977) p. 32; Verhandelingen uitgegeeven door de Hollandse Maatschappij pp. 637-650, vgl. met Conrad (J.F.W.), Verhandeling over de Hondsbossche Zeewering tot beantwoording der door Dijkgraaf en Hoog-Heemraden van den Hondsbossche en Duinen tot Petten in 1864 uitgeschreven Prijsvraag (Alkmaar, 1864) pp. 18, 19. Dijkgraaf, hoogheemraden en hoofdingelanden legden de adviezen van Bolstra naast zich neer. Zij besloten slechts tot toepassing van een nieuwe methode van het zetten van stroschuttingen als voorgesteld in een andere inzending op de prijsvraag van de hand van Adriaan Kuyper en Adriaan Vlaring, de landmeters van het hoogheemraadschap. .. Archief Hdb inv. nr. 646; inv. nr. 3, 21-4-1756. Vlaring en Kuyper vonden overigens ook dat het leggen van hoofden het allerbeste zou zijn. Zij werkten dit echter niet verder uit "...zoo wegens de groote menigte van steenen, en Vaartuygen daar toe noodig, als de Considerabele somme gelts, dewelke daar toe zoude werden vereyscht..." . Verder liet men alles bij het oude. Pas na een serie zware stormen in de tweede helft van de jaren zeventig begon het bestuur serieus over nieuwe vormen van kustverdediging na te denken, maar tot tastbare resultaten leidde dit niet. .. Zie inv. nrs. 718, 720. Deze passiviteit leidde in de het najaar van 1792 tot een bijna-ramp. Op 7 december veroorzaakte een zware storm al behoorlijke schade. Tien dagen later, op 17 december, raasde er weer een storm over de zeewering. De schade was zo groot dat dijkgraaf Johan Baert en de hoogheemraden de hoofdingelanden in een buitengewone vergadering bijeen riepen. Men besloot tot noodmaatregelen in de vorm van het aanbrengen van zand en het spannen van dijkzeilen. .. Archief Hdb inv. nr. 4, 12-12-1792; inv. nr. 51, 27-11-1792. Op de "23e" december sloeg de zee voor de derde maal toe. De secretaris, die aan de dijk aanwezig was, bracht 's avonds verslag uit aan de dijkgraaf en een hoogheemraad. Hij berichtte dat er vanaf de "7e" doorlopend aan de zeewering was gewerkt. Al het werk was echter voor niets geweest. De nieuwe storm had de zeewering vrijwel van de kaart geveegd. Plaatselijk was de zanddijk aan de voet nog slechts anderhalve roede (ca. 5,5 m) breed. De kruin mat op dezelfde plaats nog slechts vier voet (1,2 m). De toestand was op een gegeven moment zo kritiek geweest dat de secretaris, "...allen oogenblikke een doorbraak te gemoed ziende..." , zich naar veiliger oorden terug had getrokken. Het kwam er op neer dat men op het nippertje aan een doorbraak was ontsnapt. .. Ibidem inv. nr. 51, 23-12-1792. De gebeurtenissen in de herfst van 1792 maakten duidelijk dat men onmogelijk op de oude voet verder kon. Op de vergadering van hoofdingelanden van april 1793 werd besloten enige deskundigen te vragen een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden tot aanleg van stenen hoofden zoals bij Ter Heide benoorden Hoek van Holland was gebeurd. Deze deskundigen, J. Nierop, landmeter te Schoorl, en J. Sabrier, landmeter van Delfland, brachten in november rapport uit. Zij adviseerden een proef met acht uit rijswerk en steen opgebouwde hoofden te nemen. De kosten raamden zij op bijna twee ton. Daarnaast raadden zij nog de uitvoer van andere werken aan de zeewering en achterliggende dijken aan ten bedrage van ruim 1,6 miljoen. .. Ibidem inv. nr. 5, 17-4 en 6-11-1793: inv. nrs. 721, 722, zie ook Conrad, 1864, pp. 21-23. Een beslissing liet enige tijd op zich wachten. De regenten vroegen eerst nog diverse andere deskundigen om hun mening over het rapport Nierop en Sabrier. De financiering van de voorgestelde werken was natuurlijk ook een moeilijke zaak. Men had de omslag tussen 1775 en 1793 reeds van 9 tot 24 stuivers per morgen voor landerijen in de hoogste contributie verhoogd. Voorts waren er al grote bedragen geleend voor het herstel van eerdere stormschade. Men moest daarom bij de Staten van Holland om subsidies en voorschotten aankloppen. .. Ibidem inv. nr. 5, 9-12-1793 tm. 13-8-1795; inv. nrs. 365-366. De Bataafse revolutie van januari 1795 bracht nog meer vertraging. De dorpen van het Duinkavel grepen de ommekeer aan om hun onvrede over afwijkingen van het huishoudelijk reglement van 1717 naar buiten te brengen. Het gistte binnen dit kavel al enkele jaren. Reeds in 1793 hadden de dorpen om een exemplaar van het reglement verzocht en diverse misstanden geconstateerd. De gewijzigde politieke constellatie verschafte het kavel nieuwe mogelijkheden om zijn grieven kenbaar te maken. Er werden rekesten bij de Provisionele Representanten van het Volk van Holland en naderhand het Provinciaal Bestuur ingediend en de dorpen stelden zelfs op eigen houtje een concept-reglement op. Het ging hen er daarbij vooral om dat "...de overheerschende directie der Steeden, uit den weg word geruymt..." . .. Archief Hdb inv. nr. 147, inv. nr. 824, 1793-1798, citaat ibidem 15-11-1797; archief Schager- en Niedorperkoggen inv. nr. 12. Het Duinkavel verzette zich ook tegen het leggen van de hoofden waarvan het nut niet werd ingezien. Door alle strubbelingen duurde het tot 27 januari 1796 voordat de aanbesteding kon plaatsvinden. Op het allerlaatste moment wist het Duinkavel echter de Provisionele Representanten te bewegen uitstel te gelasten. Aangezien alle gegadigden bijeen waren zette het bestuur de aanbesteding toch door onder voorbehoud van definitieve goedkeuring door hogerhand. Tegelijk werden uitgebreide werken aan de zanddijk aanbesteed. De goedkeuring kwam op 25 maart 1796 af. Daarop besloten dijkgraaf en hoogheemraden onmiddellijk de stenen hoofden te laten maken. Ook de acties van het Duinkavel om meer greep op het bestuur te krijgen mislukten uiteindelijk. .. Ibidem; Zie voor de verdere uitbreiding van het aantal hoofden in de jaren tot en met 1817 Conrad, 1864, pp. 25-27. In het najaar van 1799 werden dijkgraaf, hoogheemraden en hoofdingelanden geconfronteerd met landingen van Engels-Russische troepen bezuiden Den Helder. De zeewering liep tijdens de oorlogshandelingen fikse schade op. De beplanting was door de heen en weer trekkende troepen totaal vernield. Verder hadden de Britten en Russen midden op de zeewering en in het Kamperduin batterijen ingericht. Daarvoor waren gevaarlijke coupures door de zanddijk en het duin gegraven. Ook de Slaperdijk was door graafwerkzaamheden zwaar beschadigd. Voorts vermiste men na de aftocht van de invasiemacht de aan de zeewering aanwezige voorraden rijs en hout en de dijkzeilen. De regenten werden echter het meest getroffen door de ravage in hun vergaderplaats. Uit het gemenelandshuis was alles wat maar enigszins waarde had weggeroofd. .. Zie Schilstra (J.J.), De invasie van de Engelsen en de Russen in Noord-Holland in 1799 en de 'Hondsbossche' (zesde uitgave Kring van 'Vrienden van de Hondsbossche' 1986), vgl. met archief Hdb inv. nrs. 187, 190. Financieel doemden er na de invasie ook problemen op. Diverse door inkwartieringen, plunderingen en krijgsgeweld geteisterde dorpen raakten achterop bij de afdracht van de omslagen. Om de achterstalligen goed aan te kunnen pakken verleende het Departementaal Bestuur op 22 september 1802 een octrooi tot parate executie van de wanbetalers. In het octrooi was een compleet reglement op de invordering begrepen. Dit reglement bood onder andere de mogelijkheid achterstallige dorpsbesturen te gijzelen. Die besturen kregen op hun beurt weer de bevoegdheid ingelanden tot betaling te dwingen. .. Archief Hdb inv. nr. 6, 6-5-1801, 5-5 en 4-11-1802; inv. nr. 238; Besluiten van het Departementaal Bestuur van Holland , 24-8 en 22-9-1802, vgl. met De Vries, 1855, pp. 76-79. In 1802 werden eveneens de eerste stappen gezet naar een complete herziening van de organisatie van de Hondsbossche. Aan het einde van het jaar ontvingen dijkgraaf en hoogheemraden last van het Departementaal Bestuur van Holland om een overzicht van de bestuursinrichting in te zenden. Deze lastgeving vormde een onderdeel van de activiteiten van de uit het Departementaal Bestuur gevormde Commissie tot de Zaken van de Dijken en de Waterstaat. Deze commissie had tot taak te adviseren over de uitwerking van het "37e" artikel van het reglement van het Departementaal Bestuur. Het bedoelde artikel bepaalde dat dit bestuur: "...het oppertoezicht [heeft] over alle Hoog- en andere Heemraadschap- pen...en andere dergelyke Collegiën...; voords kennis neemt van derzel- ver Inrichting, Keuren, Ordonnantiën en Reglementen, en zorgt, dat... deze..., zoodanig worden herzien..., als met het waar en duurzaam be- lang der Ingelanden, ..., meest overëenkomstig zal worden bevonden" . .. Archief Hdb inv. nr. 126. Rentmeester-secretaris Van Vladeracken voldeed in februari 1803 aan de aanschrijving van het Departementaal Bestuur. De Commissie tot de Zaken van de Dijken was in februari 1806 zo ver dat er een ontwerp-reglement voor het dijksbestuur van de Hondsbossche aan het Departementaal Bestuur kon worden voorgelegd. Het werd meteen vastgesteld. .. Besluiten van het Departementaal Bestuur van Holland 11-2-1803 en 25-2-1806; archief Hdb inv. nr. 126. Het nieuwe reglement bracht diverse ingrijpende veranderingen. Het bestuur kwam te bestaan uit een dijkgraaf, twaalf hoofdingelanden en acht hoogheemraden. De dijkgraaf werd door het Departementaal Bestuur voor het leven benoemd. De zes steden en de zes kavels mochten ieder één hoofdingeland benoemen. Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik kregen verder ieder het recht een nominatie voor een hoogheemraad te doen. De overige vier hoogheemraadzetels rouleerden tussen de zes kavels. De stedelijke greep op het bestuur werd dus sterk vergroot. Tot dan toe hadden immers de kavels het dagelijks bestuur gedomineerd. .. Terecht merkt De Vries op dat de vergroting van de invloed van de vier genoemde steden "...niet door den aard der zaak gerechtvaardigd [was] (want de uitgestrektheid van haar grondgebied en het cijfer harer contribuabele morgentalen kwamen met die der kavels niet in vergelijking); maar alleen verkregen door het streven om harer invloed, waarop zij sinds eeuwen zoo naijverig geweest waren, tegenover de dorpen uit te breiden" (De Vries, 1855, p. 81). De kavels legden zich overigens niet zomaar bij de beknotting van hun macht neer. Zij dienden protesten in. Na afloop van de Franse tijd kwamen zij nog eens op de kwestie terug, zie archief Schager- en Niedorperkoggen inv. nr. 13, OA Geestmerambacht inv. nr. 163 (1806). Van waarsmannen werd tenslotte niet meer gesproken. Voortaan moest iedere polder of gemeente direct aan de rentmeester-secretaris betalen. .. Archief Hdb inv. nr. 126; vgl. met De Vries, 1855, pp. 80-83. Het aldus gereorganiseerde dagelijkse bestuur begon zijn werkzaamheden in maart 1806. Het vormde ondermeer uit haar midden een commissie om conform artikel 19 van het nieuwe reglement ieder kwartaal de kas van de rentmeester-secretaris op te nemen. Begin mei rapporteerde de commissie mondeling dat de zaken niet in orde waren. Het bleek dat rentmeester-secretaris G. C. van Vladeracken jarenlang gelden had verduisterd. Hij werd op 24 mei ontslagen. Voordat Vladeracken in gijzeling kon worden genomen vluchtte hij naar het buitenland. Naderhand bleek hij zijn buitenplaats Schuilenburg vlak voor zijn vertrek aan een van zijn borgen te hebben overgedaan. Het tekort werd uiteindelijk op ruim 104.000 gulden becijferd. Hiervan zag het hoogheemraadschap pas na jarenlang procederen tegen de borgen een klein gedeelte terug. .. Archief Hdb inv. nr. 36, 13-8-1806. Opgemerkt moet worden dat het Van Vladeracken erg gemakkelijk was gemaakt. In goed vertrouwen hadden dijkgraaf en hoogheemraden namelijk een groot aantal obligaties op voorhand gezegeld en getekend en in zijn handen gesteld. De onderzoekscommissie trof hiervan nog "aanzienelyke paquetten" in de secretarie aan. Tenslotte kreeg het hoogheemraadschap in de laatste jaren van de Franse tijd te maken met de door Koning Lodewijk Napoleon op 31 januari 1810 bekrachtigde nieuwe dijkwet. Door deze wet wilde het landsbestuur enige orde brengen in het dijkbeheer en de financiering ervan. Bij de totstandkoming van de wet speelden de gigantische subsidies die het Rijk jaar in jaar uit verstrekte een belangrijke rol. De toelichting op het wetsvoorstel sprak in dit verband van de " gedurig aangroeiende sommen, welke bijna jaarlijks en als waren het vaste posten geworden, uit 's Rijks financiën...voor dijksubsidiën worden toegestaan..." . .. Geciteerd bij Maas (W.J.M.), De dijkwet van 1810. Een algemene bijdragenwet in de Franse tijd (Rotterdam, 's Gravenhage 1963) p. 34. Zie verder voor deze wet Kloosterman (W.L.), 'Het Waterstaatsbeheer in de Bataafs-Franse tijd: 1795-1813', in J.C.N. Raadschelders, Th.A.J. Toonen, red., Waterschappen in Nederland. Een bestuurskundige verkenning van de institutionele ontwikkeling (Hilversum 1993) pp. 99-102. Door middel van een systeem van dijkringen wilde men hier een einde aan maken. Noord-Holland boven het IJ vormde een van die ringen. Het was de bedoeling dat in het geval dijkplichtigen de kosten van het onderhoud redelijkerwijs niet konden opbrengen, in laatste instantie de complete ring ging meebetalen door middel van een opgeld op de verponding, de belasting op onroerend goed. Iedere ring stond onder leiding van een ringcommissie. Deze commissies kregen ruime bevoegdheden. Zij moesten in het voor- en het najaar, in gezelschap van de inspecteur van waterstaat van het betreffende district, de dijken inspecteren. De dijksbesturen waren verplicht twee weken voor de voorjaarsschouw bij de inspecteur een overzicht van de noodzakelijk geachte werkzaamheden met een begroting van de kosten in te leveren. Tijdens de schouw werd hierover nader overleg gevoerd. De ringcommissie en de inspecteur brachten vervolgens rapport uit aan de Minister van Waterstaat die over de daadwerkelijke uitvoering van de werken besliste. De invoering van de wet werd door het gedwongen vertrek van Lodewijk Napoleon vertraagd. Na de inlijving bij het Franse Keizerrijk volgde bovendien een reorganisatie van de Waterstaat. Onder de topfunctionarissen in de nieuwe Hollandse departementen komen we een directeur of rekestmeester belast met de dijken, polders en wegen tegen. Hij was de regionale directeur van de Franse Rijkswaterstaat en direct verantwoordelijk aan de Directeur-Généneral des ponts et chaussées, Molée, in Parijs. .. De functie werd eerst vervuld door Van den Houte. Na zijn dood op 10 februari 1812 volgde Mr. Jan Hendrik baron Mollerus hem op. Zowel de ringcommissie als de directeur en zijn ondergeschikten in het Departement van de Zuiderzee hebben zich druk met de geldverslindende werken van de Hondsbossche bemoeid. .. Archief Hdb inv. nrs. 688, 689, 816. In juni 1812 belastte de directeur het hoogheemraadschap met het onderhoud van het ene hoofd dat in 1798 voor het Pettemer strand was gelegd. Dijkgraaf en hoogheemraden van het "Collège des Digues des Hondsbosschen et Dunes à Petten" maakten bezwaar en vroegen om een jaarlijkse bijdrage in de kosten van 2000 francs. Na de val van Napoleon en het herstel van Oranje in 1813 raakte de dijkwet snel in onbruik. Grote weerstanden bij de waterschappen waren hier niet vreemd aan. Na een lange schemerperiode werd de wet in 1835 ingetrokken. .. Archief Hdb inv. nr. 36, 12-5-1813, zie ook De Vries, 1869, pp. 82, 83; Danner e.a., 1994, pp. 102, 103; C.H. Brainich von Brainich-Felth,'Centralisatie en Waterschapswetgeving', in: Raadschelders, Toonen, 1993, pp. 108-111. Het onderhoud van het Pettemer hoofd werd overigens reeds na enkele jaren weer van het hoogheemraadschap teruggenomen. Na een zware storm in 1825 kreeg het nogmaals de zorg over de Pettemer Zeewering tegen een bijdrage van de provincie van 1400,- per jaar. Bij K.B. van 31 december 1839 werd het beheer weer in handen van de provincie gegeven. Op 1 augustus 1876 kwam het 600 meter lange dijkvak tenslotte onder het Rijk. "Nimmer volkomen zeker en veilig", het hoogheemraadschap tussen 1812 en 1877 In mei 1812, na een rustig winterseizoen, kon dijkgraaf Joachim Nuhout van der Veen met tevredenheid terugkijken op het vele dat sinds de storm van 1792 aan de zeewering was verricht. Hij besefte echter dat voortdurende waakzaamheid geboden bleef. Hij hield daarom de hoofdingelanden voor "...dat het met des Hondsbossche Zeewering..., even zoo gelegen is als met alle andere werken van dien aard, dat men zich nimmer volkomen zeker en veilig rekenen mag..." . .. Archief Hdb inv. nr. 36, 6-5-1812. De woorden van J. Nuhout van der Veen werden bewaarheid in 1825. Van 3 op 4 februari van dat jaar veegde een orkaan over Nederland waarbij op diverse plaatsen langs de Zuiderzee de dijken braken. Aan de Hondsbossche Zeewering was de toestand kritiek. Er sloegen over de gehele lengte golven over de dijk heen. De volgende ochtend bleek de in voorgaande jaren aan de voet van de zeewering aangebrachte steenglooiing compleet vernield. Erger nog was dat zich achter de dijk "doorwellingen en opborrelingen" openbaarden. Gelukkig boden dijkgraaf en heemraden van de Zijpe, die wel inzagen dat bij een doorbraak hun polder niet droog zou blijven, hulp aan. Zij trommelden enkele honderden arbeiders op. Met vereende krachten wist men de zeewering te behouden. .. Ibidem inv. nr. 37, 13-4-1825, zie ook Lambooij, 1992, pp. 10, 11; Danner e.a., 1994, pp. 35, 36; Bremer, 1993/1994, pp. 27, 28; Schilstra, 1981, pp. 30-32. Herstel van de verloren steenglooiingen was niet haalbaar. Men keerde daarom terug naar een pure zanddijk. Een probleem dat zich al veel eerder had geopenbaard keerde nu in alle duidelijkheid terug. De kust bewoog zich nog steeds naar binnen. Hierdoor dreigden de hoofden voortdurend het contact met de zanddijk te verliezen. Proeven om de afslag van de dijk tegen te gaan door middel van kleiglooiingen mislukten. Er werd daarom gedacht aan de aanleg van een paalscherm waarmee door de provincie in 1835 een proef benoorden Petten werd genomen. In januari 1839, toen de zeewering weer op doorbreken stond, bleek het nut van een dergelijk scherm duidelijk. Men besloot daarna langs de complete lengte van de dijk paalwerken aan te brengen. .. Conrad, 1864, pp. 28-32; archief Hdb inv. nrs. 726-728. In de tweede helft van de jaren dertig van de "19e" eeuw stond ook de bestuursinrichting van het Hoogheemraadschap weer ter discussie. Aanleiding vormde een verzoek aan de Koning om kwijtschelding van een in 1834 versterkt voorschot. In het betreffende rekest werd hevig geklaagd over de grote schulden van het hoogheemraadschap aan de ene, en de geringe inkomsten aan de andere zijde. In 1835 had de dijkgraaf weliswaar voorgesteld de omslag te verhogen, maar de hoofdingelanden hadden dit voorstel afgeslagen wegens de lage landbouwprijzen. De kwijtschelding werd in augustus 1836 inderdaad verstrekt. Er was echter de voorwaarde van een herziening van het reglement aan verbonden op zodanige wijze dat van de ingelanden een billijke bijdrage werd gevergd. .. Archief Hdb inv. nr. 70, 1835 nr. 12; nr. 37, 8-5-1837. De wijziging van het reglement van 1806 had de nodige voeten in de aarde. Fricties tussen dijkgraaf en hoogheemraden en de hoofdingelanden waren hier niet vreemd aan. Verder kwamen er enige bezwaarschriften op het ontwerp-reglement binnen. Op 28 juni 1840 werd het nieuwe reglement eindelijk door de Koning bekrachtigd. Opvallend is dat alles op het gebied van de omslag bij het oude werd gelaten. Toch bracht het reglement enige belangrijke veranderingen. Allereerst werden de hoofdingelanden minder afhankelijk van de steden en kavels gemaakt door de instelling van een ambtstermijn van vijf jaar. Belangrijker nog was de uitbreiding van het aantal hoogheemraden van acht naar tien. Iedere kavel kreeg namelijk weer een eigen hoogheemraad naast die van Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik. .. Archief Hdb inv. nr. 127; vgl. met De Vries, 1855, pp. 83-85, zie ook Kamp, 1943, pp. 8-15. Voorts wordt in het reglement geen gewag meer gemaakt van eventuele rechtsmacht van het bestuur. Hiermee liep het vooruit op de Wet tot afschaffing der Rechtsmacht der Hoge en andere Heemraadschappen van oktober 1841. Wel bleef het recht tot parate executie van achterstallige schuldplichtigen op bepaalde voorwaarden overeind. .. Hetzelfde gold voor de herbesteding op dubbel gewin ten laste van de aannemer bij verlating of afkeuring van het werk, het recht om bij gevaar materialen van derden tot zich te nemen en aarde te halen ten naasten lage en minsten schade voor het verbeteren of herstellen van dijken ( Staatsblad 1841 nr. 42, zie verder Brainich von Brainich-Felth, 1993, pp. 111-112). Voor waterschappen als de Hondsbossche, die niet direct de lasten van de schuldplichtigen invorderden, gold wel dat hierbij bestaande, of nieuw te maken reglementen gevolgd moesten worden. Het bestuur begon zodoende met de opstelling van een speciaal Reglement op de invordering van de omslagen. Dit werd in 1845 door de Koning definitief vastgesteld. Grote wijzigingen ten opzichte van het oude Reglement op de invordering van 1802 bracht het niet. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden van de besturen van schuldplichtige gemeenten en polders voor de betalingen werd bijvoorbeeld onverkort gehandhaafd. .. Archief Hdb inv. nr. 282. Zo gedekt kon het hoogheemraadschap op de oude voet met de inning van de lasten voortgaan. De gemeentewet van 1851 bracht echter nieuwe moeilijkheden. De wet maakte geen gewag van een verplichting of bevoegdheid van gemeentebesturen om waterschapslasten te innen. Slechts door een bepaalde overgangsbepaling kon men nog als voorheen verder. Gedeputeerde Staten waren overigens in 1851 al bezig met de inrichting van speciale polderdistricten die ondermeer met de omslag en inning van de waterschapslasten van de grote hoogheemraadschappen werden belast. In augustus 1853 bepaalden G.S. dat daar waar dergelijke organisaties waren ingesteld, zij in plaats van de gemeentebesturen moesten worden aangeslagen. Voorts werden er voorbereidingen getroffen om middels een compleet nieuw Reglement op de invordering de lasten direct door het hoogheemraadschap via plaatselijke gaardermeesters te laten innen. Van dit plan kwam echter niets terecht. .. Archief Hdb inv. nrs. 282-284 en 39, 4-5-1852 en 25-4-1855, zie ook Aten (D.), Inventaris van de archieven van de polders, polderdistricten of bannen Barsingerhorn 1805 (ca. 1812)-1939 (1940), Haringhuizen (ca. 1812) 1815-1941 (1942, Winkel 1852-1939 (1940), Nieuwe Niedorp (1853) 1854-1939 (1940), Oude Niedorp (1755) 1857-1942 (1943) (Alkmaar 1995) pp. 2, 36, 37; Notulen van het verhandelde in de zomer-vergadering der Provinciale Staten van 2, 4 en 5-7-1872 bijlage H pp. 14, 15. In de jaren na 1866 werden al deze regelingen aan een vuurproef onderwerpen toen burgemeester en wethouders van Oosthuizen in gebreke bleven na interne strubbelingen met de polders in de Zeevang. .. Zie voor de achtergronden van de moeilijkheden in de Zeevang De Vries, 1876, pp. 504, 505. Er volgde een jarenlange juridische strijd. In 1872 rezen er soortgelijke problemen met Velsen. B. en w. van deze gemeente verklaarden al het mogelijke te hebben gedaan om het verschuldigde van de schuldplichtige landerijen te innen. Er bleef echter een tekort. Zij waren volstrekt niet bereid dit uit eigen zak bij te passen zoals het reglement van 1845 eiste. Dijkgraaf, hoogheemraden en hoofdingelanden zagen een nieuw proces al in het verschiet. Zij vreesden verder dat na Oosthuizen en Velsen de ene na de andere gemeente moeilijkheden zou gaan maken. Gelukkig werd er in 1872 al enige tijd aan een nieuw Reglement van bestuur gewerkt. Dit nieuwe reglement, waarover later meer, maakte een einde aan de problematische situatie. .. Archief Hdb inv. nrs. 285 en 41, 8-2-1872. Naast de strubbelingen rond de invordering van de lasten vroeg de zeewering in de jaren zestig ook weer intensieve aandacht. Na de voltooiing van de paalwerken deelde dijkgraaf J.A. Kluppel in 1849 aan de vergadering van hoofdingelanden mede "...dat wij het uitzigt hebben, dat dit bolwerk voor Noord-Holland aan de verwachting zal beantwoorden en weinig gevaar meer te duchten is" . .. Archief Hdb inv. nr. 38, 24-4-1849, vgl. met Boltje, 1970, pp. 34, 35. Deze verwachting werd in de winter van 1862/1863 gelogenstraft. Op 18 december 1862 sloeg een eerste storm grote happen zand uit de dijk weg. Het paalwerk brak op diverse plaatsen af. Op de "26e" volgde nog een storm. Dijkgraaf De Lange, die in november Kluppel was opgevolgd, rapporteerde naderhand: "...de branding beukte zoo hevig op het paalwerk, dat men het bij het Gemeenelandshuis konde hooren kraken". De zeewering werd tenslotte in januari 1863 nogmaals door een zware storm getroffen. Na deze storm constateerde men langs de doorweekte zanddijk over een lengte van 800 meter verzakkingen. .. Archief Hdb inv. nr. 40, 3-3-1863. De Lange begreep na deze rampzalige winter dat er iets moest gebeuren. Hij zwengelde een discussie aan in de vergadering van hoofdingelanden over hoe het met de zeewering verder moest. De opvattingen bleken sterk te divergeren. Dijkgraaf en hoogheemraden besloten tenslotte in december 1863 in overleg met een commissie van hoofdingelanden een prijsvraag te organiseren. Men wilde antwoord op de vraag of de zeewering gehandhaafd kon blijven op zijn huidige plaats en hoe de verdediging tegen de zee in de toekomst zou moeten geschieden. De prijsvraag was een groot succes. Er kwamen maar liefst 27 inzendingen binnen. Een deskundige jury beoordeelde de inzendingen. De vergadering van hoofdingelanden kende tenslotte de eerste prijs toe aan J.F.W. Conrad ingenieur van Waterstaat te Alkmaar. Conrad vond dat de zeewering zeker op zijn huidige plek gehandhaafd kon worden en stelde daartoe een open paalregel met verbeterde bermen en een kleibekleding op de zanddijk voor. De hoofden dienden naar zijn mening te worden gehandhaafd. De totale kosten van deze werken raamde hij op 1,2 miljoen gulden. .. Archief Hdb inv. nr. 40, 3-3 en 12-5-1863, 10-5-1864; inv. nrs. 698-700; Kamp, 1942, pp. 8-11, 17; Conrad, 1864. Zie voor meer gegevens over de persoon van Conrad: Kamp, 1942, pp. 23-25. Een beslissing over de uitvoering van het plan Conrad werd om allerlei redenen steeds uitgesteld. Ondertussen ging de toestand van de zeewering, ondanks dat er voortdurend aan gewerkt werd, flink achteruit. In 1869 besloot men zelfs de Koning te verzoeken om overname van de complete zeewering door het Rijk. Men meende namelijk de enorme financiële inspanningen die uitvoering van een plan als dat van Conrad zouden vergen niet te kunnen opbrengen. Bij het Rijk voelde men echter niets voor overname van een dijk uitsluitend om financiële redenen. .. Archief Hdb inv. nr. 704; vgl. met Kamp, 1942, pp. 18, 19. De impasse werd doorbroken door de opvolger van de in 1869 overleden De Lange, jhr. Cornelis van Foreest. In april 1870 presenteerde Van Foreest aan de hoofdingelanden een rapport inzake de reconstructie van de zeewering. Hij wilde dat er geheel met het oude stelsel werd gebroken. Kern van zijn voorstel was dat men niet langer door kwetsbare en kostbare hoofden en paalschermen een zanddijk moest trachten in stand te houden, maar die dijk zelf zo sterk diende te maken dat deze de zee kon weerstaan. Daartoe wenste Van Foreest een zeer zware, met steen beklede buitenglooiing. Verder keerde de nieuwe dijkgraaf zich resoluut tegen de moedeloosheid in het bestuur die tot het verzoek tot overname had geleid. .. Archief Hdb inv. nr. 702, memorie Van Foreest, 14-4-1870; vgl. met Kamp, 1942, pp. 20-23. Van Foreest raakte in een felle pennestrijd met Conrad verwikkeld. Zijn opvattingen verschilden namelijk flink van Conrad's ideeën zoals neergelegd in diens inzending op de prijsvraag van 1864. Op 6 oktober 1870 namen de hoofdingelanden een besluit inzake de reconstructie van de zeewering. Zij verklaarden zich vóór het plan Van Foreest, echter met handhaving van de hoofden. Hoewel naderhand bleek dat het plan van de dijkgraaf een stuk duurder zou uitpakken dan dat van Conrad bleef men bij dit besluit. Ondersteund door grote subsidies van het Rijk en de provincie werden de werken voortvarend ter hand genomen. In februari 1877 was de reconstructie van de zeewering voltooid. .. Ibidem inv. nrs. 702-703, 731; Kamp, 1942, pp. 28, 29. Nieuwe ingrepen in het bestuur en opheffing Tijdens het bewind van dijkgraaf Van Foreest werd ook de hiervoor al even aangestipte herziening van het reglement doorgevoerd. Voor de diepere achtergronden van deze reglementswijziging moeten we terug naar de grondwet van 1848. Hoofdpunten van deze grondwet waren ondermeer de volledige ministeriële verantwoordelijkheid, onschendbaarheid van de Koning, vergroting van de bevoegdheden van de Tweede Kamer en expliciete erkenning van de vrijheid van vereniging en vergadering. De democratische geest van de grondwet stond op gespannen voet met de bestuursinrichting van niet alleen het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche, maar ook van vele andere waterschappen. Daar zag men vaak nog structuren die rechtstreeks uit de middeleeuwen stamden. Bij de Hondsbossche kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de vertegenwoordiging van de steden. Directe aanleiding voor Gedeputeerde Staten om in 1866 te beginnen aan een nieuw reglement voor de Hondsbossche waren de moeilijkheden met de inning van de omslag te Oosthuizen. Daarnaast speelde mee "...dat de zamenstelling van het bestuur van den Hondsbossche niet geschiedde naar de regelen in den laatsten tijd voor de zamenstelling van waterschapsbesturen algemeen aangenomen" . .. Notulen van het verhandelde in de zomer-vergadering der Provinciale Staten van 2, 4 en 5-7-1872, bijlage H, p. 16. Reeds in 1854 kondigden de Staten een Algemeen Reglement voor de waterschappen in Noord-Holland af waarin de hoofdlijnen van de nieuwe organisatie van de waterschappen werden uiteengezet. De opstelling van een nieuw reglement bleek een moeizame zaak. Vooral de regeling van de omslag en invordering van de lasten vormde een struikelblok. Gedeputeerde Staten besloten tenslotte de verdeling van de lasten over de schulplichtige landerijen zoveel mogelijk op oude voet te laten. Zo werd vermeden dat deze of gene meer zou moeten gaan betalen dan voorheen. .. Ibidem en archief Hdb inv. nrs. 128-129. Het nieuwe reglement werd op 8 november 1872 door Provinciale Staten vastgesteld en op 12 maart 1873 in het Provinciaal Blad afgekondigd. .. Provinciaal Blad 1873 nr. 11. Het reglement bepaalde de instelling van een bestuur bestaande uit een dijkgraaf, 8 hoogheemraden en 18 hoofdingelanden. Van de hoogheemraden moesten er twee worden benoemd uit het Duinkavel, twee uit het kavel Waterland en één uit de overige vier kavels. De benoeming van de dijkgraaf en de hoogheemraden geschiedde door de Koning uit door het bestuur voorgedragen drietallen. De hoofdingelanden werden in het Duinkavel en het kavel Waterland direct door de stemgerechtigde ingelanden gekozen. Deze kavels kregen respectievelijk vier en drie hoofdingelanden. De verkiezingen werden door dijkgraaf en hoogheemraden geregeld. Dit betekende het einde van de vergaderingen van vertegenwoordigers van de dorpen in het Duinkavel. De dorpen waren overigens nog op 22 april 1870 bij elkaar gekomen ter verkiezing van een nieuwe hoofdingeland. .. De dorpen waren nog op 22 april 1870 samen gekomen om een nieuwe hoofdingeland aan te wijzen, zie archief Hdb inv. nr. 825, 22-4-1870 Het kavel Drechterland kreeg evenals Waterland drie hoofdingelanden, maar daar was het de vergadering van hoofdingelanden van het ambacht die de keuze maakte. In de overige drie Westfriese ambachten gold dezelfde regeling, behalve dan dat zij ieder maar twee hoofdingelanden in het bestuur van de Hondsbossche kregen. De steden verdwenen nu dus eindelijk uit zowel het dagelijks als het algemeen bestuur. De ambtstermijn van de dijkgraaf en hoofdingelanden bedroeg zes jaar. De hoogheemraden bleven vier jaar in functie. .. Provinciaal Blad 1873 nr. 11. Zoals gezegd werd inzake de verdeling van de lasten alles zoveel mogelijk op de oude voet gelaten. Het kwam er op neer dat men de bestaande situatie bevroor. Het reglement bepaalde exact welk percentage ieder kavel in de lasten had op te brengen. Vervolgens werd tot drie decimalen achter de komma vastgelegd hoeveel iedere gemeente, polder, banne of polderdistrict weer in het aandeel van het kavel waarvan het deel uitmaakte moest betalen. In het Duinkavel, waar vanwege de hoge ligging waterschappen ontbraken, en in de gemeente Oosthuizen kwam de inning direct aan het hoogheemraadschap. De problemen met Velsen en Oosthuizen werden door artikel 7 van de slotbepalingen van het nieuwe reglement opgelost. Het bewuste artikel verplichtte b. en w. van beide gemeenten een lijst van de achterstalligen te overleggen zodat het hoogheemraadschap deze zelf kon aanpakken. Zodra hieraan was voldaan hield hun aansprakelijkheid op. .. Ibidem, zie ook archief Hdb inv. nr. 42, 13-5-1873. Nadat de aanloopproblemen met het nieuwe reglement achter de rug waren en de reconstructie van de zeewering in 1877 was afgerond, kwam het hoogheemraadschap in rustiger vaarwater. Hieraan werkte in belangrijke mate mee dat de zeewering nu eindelijk in staat bleek de zwaarste stormen te kunnen doorstaan. In 1884 deed het hoogheemraadschap verder de Hondsbossche schutsluis te Zaandam over aan het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland. Aanleiding hiervoor was een verzoek van de gemeente Zaandam om de sluis te mogen kopen in verband met plannen om een nieuwe, grotere schutsluis ter plaatse te bouwen. Het bestuur vond echter dat de sluis beter aan "Uitwaterende Sluizen", belast met het beheer van de Schermerboezem, kon worden verkocht. Dit hoogheemraadschap bleek inderdaad genegen de sluis over te nemen. .. Archief Hdb inv. nr. 819. De koopprijs bepaalde men op 44.450,-. De betrekkelijk kalme gang van zaken werd pas aan het begin van de "20e" eeuw verstoord. In de nacht van 28 op 29 april 1904 ging het gemenelandshuis in vlammen op. Voor dijkgraaf Pieter van Foreest vormde dit aanleiding een buitengewone vergadering van de hoofdingelanden bijeen te roepen. .. Pieter volgde in 1896 D.F. van Leeuwen op die op zijn beurt in 1875 in de voetsporen van Pieter's vader Cornelis van Foreest was getreden. Die besloten tot bouw van een nieuw gemenelandshuis. Het imposante gebouw, kosten exclusief inrichting 21.165,-, werd in het voorjaar van 1905 in gebruik genomen. .. Archief Hdb inv. nr. 187. Het gemenelandshuis werd tijdens de Tweede Wereldoorlog samen met het dorp Petten op last van de bezetter in verband met de aanleg van de "Atlantikwall" gesloopt. In de Eerste Wereldoorlog kreeg het hoogheemraadschap te maken met ernstige arbeidsonrust. Reeds in de herfst van 1914 verzochten de in de Centrale Bond van Bouwvakarbeiders georganiseerde dijkwerkers en steenzetters uit Petten om een loonsverhoging in verband met de gestegen prijzen. Hier bleek het bestuur nog toe bereid. In het voorjaar van 1915 volgde echter een nieuwe looneis. Ook wensten de arbeiders verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Dit ging dijkgraaf en hoogheemraden te ver. De gebruikelijke ontslagronde aan het einde van het zomerseizoen deed de spanningen nog verder oplopen. Op 3 januari 1916 brak er een staking uit. Het bestuur bleef het been stijf houden. Het besloot de werken aan te besteden en probeerde ook wel elders arbeiders te werven. Vooral dit laatste viel in Petten geheel verkeerd. Er moest in 1918 zelfs politie aan te pas komen om een 24-tal werklustige Sliedrechters te beschermen. Pas aan het einde van de oorlog namen de spanningen af, ondermeer omdat het bestuur eindelijk de Bond als vertegenwoordiger van de arbeiders erkende en bereid bleek collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten. .. Ibidem inv. nrs. 184, 185; vgl. met Bremer, 1993/1994, pp. 38, 43-48. Vlak na het uitbreken van de stakingen in januari 1916 werd de zeewering ook nog door een geweldige storm getroffen. Dijkgraaf Pieter van Foreest rapporteerde naderhand aan de algemene vergadering dat: "...de golfoploop zoo hoog [werd] opgestuwd, dat deze overal op de zee- wering de dijkskruin bereikte en zelfs in de nabijheid van den Haze- dwarsdijk een watermassa over den dijk deed vloeien, die medegevoerde rijsbossen aan de binnenteen van de dijk bijeen deed drijven..." . .. Ibidem inv. nr. 35, 23-5-1917. De dijk met de steenglooiing hield zich evenwel uitstekend en liep geen schade op. Met de hoofden lag het anders. Zij waren in de herfst van 1915 al beschadigd geraakt en door aanhoudend slecht weer was er geen gelegenheid tot herstel geweest. De januaristorm van 1916 kon daarom hier verwoestend toeslaan. Van Foreest rapporteerde dat de hoofden in een "...zeer ontredderden toestand kwamen te verkeeren en wel het meest het hoofd G, dat bijna geheel...vernield werd..." . .. Ibidem, zie ook inv. nr. 803. De schade aan de hoofden was echter niets vergeleken met de ellende elders. De Zuiderzeedijken braken namelijk op diverse plaatsen door en het zuidoostelijk deel van Noord-Holland liep onder. Deze overstroming vormde voor het Provinciaal Bestuur aanleiding het complete dijkbeheer kritisch onder de loep te nemen. Binnenskamers werd een plan ontwikkeld om het beheer van de Noordhollandse zeedijken en de belangrijkste binnendijken in één hand samen te ballen. De Hondsbossche Zeewering was nadrukkelijk in dit plan begrepen. .. Danner e.a., 1994, pp. 60-64. Bij het bestuur van het hoogheemraadschap viel het plan van de provincie totaal verkeerd. Men besloot krachtig te protesteren en Provinciale Staten op te roepen het ontwerp-besluit tot opheffing van het hoogheemraadschap niet aan te nemen. Dit leidde echter tot niets. Vervolgens werd er een adres bij de Koningin ingediend. Het resultaat was opnieuw negatief. Gedeputeerde Staten stelden de opheffingsdatum uiteindelijk vast op 20 december 1921. Op die dag ging het hoogheemraadschap op in het nieuwe Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier. Dijkgraaf en hoogheemraden kwamen daarna in januari 1922 nog eenmaal in vergadering bijeen om enkele lopende zaken af te handelen. .. Archief Hdb inv. nr. 35, 5-9-1918, 27-11-1919; inv. nr. 135; inv. nr. 60, 18-1-1922; Danner e.a., 1994, pp. 64-66. Archief en inventarisatie In de eerste helft van de "16e" eeuw werden de stukken betreffende de Hondsbossche Zeewering bewaard in een kamer van het Predikherenconvent te Den Haag. Dit hangt samen met de belangrijke rol die het Hof van Holland in deze tijd in het beheer van de zeewering speelde. In 1557, twee jaar nadat Karel V een zelfstandig bestuur over de zeewering had gesteld, werd het archief overgebracht naar het stadhuis van Alkmaar. In 1648 verplaatste men het tenslotte naar het gemenelandshuis te Petten. Het bleef daar tot de opheffing in 1921. .. Pabon (N.J.), Verzamelde Inventarissen van de Archieven der opgeheven Waterschappen waarvan de taak is overgegaan op het hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier (Alkmaar 1935) p. 6. De eerste overgeleverde inventaris stamt uit 1765. Hij werd opgesteld bij de gelegenheid van de overdracht van de papieren door de erven van wijlen rentmeester-secretaris A. Bijl aan zijn opvolger Hendrik van Vladeracken. In deze inventaris worden diverse bescheiden genoemd die nu niet meer aanwezig zijn. Er was in 1765 onder andere nog een privilegeboek, een keurboek over de jaren 1683-1754 en een register van verpachtingen van de Hondsbossche sluis over 1678-1720 aanwezig. Tevens bezat men toen nog een serie rekeningen lopende vanaf 1737. .. Archief Hondsbossche inv. nr. 223. In 1806 werd het archief nauwgezet geïnventariseerd door de commissie belast met het onderzoek naar de verduisteringen van rentmeester-secretaris G.C. Van Vladeracken. De hiervoor genoemde in 1765 nog aanwezige archivalia blijken dan te zijn verdwenen. Mogelijk zijn ze verloren gegaan tijdens de invasie van 1799. Zoals we gezien hebben werd het gemenelandshuis toen door Engels-Russische troepen zo goed als leeggeroofd. Voorts ontdekte de commissie dat Van Vladeracken om de sporen van zijn verduisteringen te wissen diverse financiële bescheiden had weggemaakt. .. Ibidem inv. nr. 36, 13-8-1806. De in de inventaris van 1806 opgesomde archivalia zijn voorzover dit viel te controleren thans nog aanwezig. Dijkgraaf J.A. Kluppel zal hier wel het nodige aan hebben bijgedragen. Hij legde immers een grote belangstelling voor de geschiedenis van het hoogheemraadschap aan de dag die resulteerde in twee bronnenuitgaven. Naar aanleiding van een circulaire van Gedeputeerde Staten omtrent de archiefzorg berichtte de secretaris in november 1879 dat het archief geïnventariseerd was en in de secretarie was geplaatst. Hij wees de Staten voorts nog eens op de uitgaven Kluppel. .. Provinciaal Blad 1879 nr. 35, archief Hondsbossche inv. nr. 74, 1879 nr. 47. Na de opheffing in 1921 kwam het archief in handen van het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier. Dit liet het in 1929/1930 inventariseren door drs. N.J. Pabon, conservator eerste klasse verbonden aan het gemeente-archief van Den Haag. De inventaris van Pabon werd in 1935 door het hoogheemraadschap uitgegeven. .. Pabon, 1935. Pabon meldt in zijn inleiding dat hij geen enkele ordening in het archief vond. Voorts trof hij vele bescheiden aan die elders thuishoorden. In overleg met de inspectie werden deze te bestemder plaatse opgeborgen. Hij scheidde ook het archief van het Duinkavel van dat van het hoogheemraadschap af. Dit archiefje was kennelijk met dat van de Hondsbossche vermengd, iets wat gezien het feit dat het kavel en het hoogheemraadschap meestal dezelfde secretaris deelden niet hoeft te verwonderen. Voorts trof hij een rol met bijlagen uit het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw aan van voor en door dijkgraaf en hoogheemraden berechte zaken. Bij die zaken kan bijvoorbeeld gedacht worden aan procedures tegen aannemers die hun werk in de steek hadden gelaten. In overleg met de rijksarchivaris in Noord-Holland werden deze bescheiden toegevoegd aan de oud-rechterlijke archieven. Zij berusten daar thans nog. .. Pabon, 1935, pp. 6, 7. Zie voor de betreffende rol met bijlagen: oud-rechterlijke archieven inv. nrs. 7079 en 7080. Na de fusie van het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier met het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland in 1993 volgde overbrenging van het archief naar het Regionaal Archief Alkmaar. Een controle wees uit dat de door Pabon aangebrachte ordening flink in het ongerede was geraakt. .. Hierbij werden enige bescheiden inventarisnummers vermist. Zij zijn toch in de in de voorliggende inventaris opgenomen omdat het niet ondenkbaar is dat de vermiste bescheiden naderhand nog gevonden worden, zie inv. nrs. 684, 685, 771-774, 837. Vooral in de uitgebreide kaartenverzameling was ieder spoor van orde verdwenen. Voorts bevatte het archief een grote, geheel ongespecificeerde serie ingekomen stukken. Bovendien droeg de familie Van Foreest in 1986 nog ruim één meter papieren betreffende de Hondsbossche aan het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier over. Daarnaast bleken diverse beschrijvingen in de inventaris van Pabon geen goed beeld te geven van de bijbehorende bescheiden. Alles bij elkaar was er ruim voldoende reden om tot herinventarisatie over te gaan. De stukken afkomstig van de familie Van Foreest werden ingevoegd. Verder vond meteen een schoning plaats aan de hand van de vigerende vernietigingslijst. .. Zie de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van waterschappen dagtekenende van ná 1850 , bij beschikking van de Minister van W.V.C. geldig verklaard voor bescheiden tot en met 1935. Er werd niet in alle omstandigheden aan deze lijst vastgehouden. Zo werden als voorbeeld toch enkele kohieren bewaard, zie inv. nrs. 355-361. De omvangrijke, door Pabon in de afdeling 'bibliotheek' opgenomen serie gedrukte resoluties en notulen van hoofdingelanden, dijkgraaf en hoogheemraden werd stevig uitgedund. Bewaard bleven een ingebonden en een losse serie. Pabon had overigens de soms in zesvoud aanwezige gedrukte notulen slechts bij het archief gelaten op verzoek van de toenmalige secretaris van het hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier, J.P. van Amstel. .. Pabon, 1935, p. 7. In totaal werd 5 meter archiefbescheiden vernietigd. Als gevolg van de toepassing van moderne bergingssystemen bleef de lengte van het totale archief onveranderd 35 meter. De materiële staat van grote delen van het archief is matig. Het liep in de jaren zeventig in het gebouw van het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier te Alkmaar waterschade op door een lekkage. Vochtkringen op het merendeel van de bescheiden getuigen hier nog van. Het archief is volledig openbaar.

Collectie
  • Archieven Alkmaar
Type
  • Archief
Identificatienummer van Regionaal Archief Alkmaar
  • 6880307425a238de90e100b96cdede89
Trefwoorden
  • Waterschappen & Polders
  • waterschappen
  • polders
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards